vrijdag 11 oktober 2013

DE KLAPVLIEZEN VAN FREDERIK RUYSCH

Hij weerstond de tijdgeest, maar ook de slangenkuil van de Amsterdamse geneeskundige wereld in de 17e eeuw. Hij legde zich toe op een nieuwe preparatietechniek van het menselijke lichaam. Ook vatenstelsels werden door zijn nieuwe techniek goed zichtbaar, waaronder de klapvliezen: de kleppen in de lymfevaten. Hij gaf hij onderwijs aan chirurgijns (geneesheren) en vroedvrouwen; en hij was hoogleraar anatomie en botanie. Zijn werkzame leven duurde maar liefst 65 jaar; Ruysch werd dan ook 93 jaar oud. In alle opzichten een bijzondere persoon waar de Ruyschstraat naar is vernoemd.

Frederik Ruysch
De tijd van Frederik Ruysch (1638 - 1731) werd nog beheerst door opvattingen over de geneeskunde die eeuwen oud waren. Door nieuwe ontdekkingen over het functioneren van het lichaam werden die aloude geneeskundige opvattingen steeds minder houdbaar. Ze berustten dan ook zelden op bewezen feiten; het waren aannames die dicht bij verzinsel en fabels bleken te liggen. Zo werd de lever als de aanmaker van het bloed gezien. En werd er van uit gegaan dat het menselijk lichaam vochten produceerde die in evenwicht moesten zijn: bloed, slijm, gele gal en zwarte gal.

Preparatietechnieken
Frederik Ruysch was van de bewezen feiten bij uitspraken over het functioneren van het lichaam. Hij ontwikkelde preparatietechnieken van lichaamsdelen en vatenstelsels die in belangrijke mate bijdroegen aan nieuwe kennis; technieken die hij overigens zeer zorgvuldig geheim hield. Zo kon hij bijvoorbeeld het stelsel van lymfevaten zichtbaar maken door het met beleid leeg laten lopen van een vatenstelsel en dat vervolgens zeer behoedzaam inspuiten met een preparaat dat vooral uit warme was bestond. Ruysch kom met deze techniek haarvaten tot in detail zichtbaar maken. Hij wist zijn techniek zo te verfijnen dat het hem lukte aan te tonen dat lymfevaten ook kleppen hadden, waardoor het vocht maar een kant op kon lopen. Deze 'klapvliezen in water- en melkvaten' waren nieuwe ontdekkingen die de aloude geneeskundige opvattingen verder stevig aan het wankelen brachten. Een ontdekking die overigens iets eerder gedaan werd door Jan Swammerdam, die door het inspuiten van warme was de kleppen ook kon laten zien. (zie: De onverzettelijkheid van Jan Swammerdam ).


Anatomische lessen werden vaak vastgelegd opeen 
schilderij, waarbij de zogeheten overlieden
(bestuursleden) van het chirurgijngilde goed tot hun recht
moesten komen. Met instrument in de hand Frederik Ruysch


Door de preparatiemethode van Ruysch bleef een vatenstelsel goed geconserveerd zodat het jaren als onderwijsobject dienst kon doen. Voor die tijd konden vatenstelsels alleen getoond worden bij een anatomie van een lichaam en dan nog was het erg moeilijk om bijvoorbeeld de bloedsomloop te laten zien; dat moest zeer snel gebeuren omdat de vaten leegliepen. Overigens duurden ontledingen niet langer dan drie dagen; dan was het lijk ernstig vergaan. Anatomische lessen gingen met het uur steeds meer met ondraaglijke stank gepaard.

Van apotheker tot hoogleraar
Ruysch doorliep een bijzondere carrière in de wetenschap. Afkomstig uit een familie van generaties lang sterk verbonden te zijn aan het ambtenarendom van de Republiek der Verenigde Nederlanden, koos hij voor een andere richting: hij werd apotheker in Den Haag. Zijn echte interesse ging echter uit naar de anatomie. Daarom ging hij geneeskunde studeren in Leiden. In 1664 behaalde hij de dokterstitel in de geneeskunde. In 1666 werd hij praelector (voorlezer) van de chirurgijns in Amsterdam. In 1668 volgde de benoeming tot hoogleraar in de anatomie; een titel die hem werd verleend door de stad Amsterdam. Hij was daardoor niet verbonden aan het Athenaeum Illustre, de voorloper van de Universiteit van Amsterdam.
Ruysch voerde veel openbare anatomische lessen uit, die tegen betaling konden worden bijgewoond. De belangstelling was altijd groot; de opbrengst kwam het chirurgijngilde ten goede en niet aan Ruysch zelf.

Kinderhoofd met muts om de levensechtheid
te benadrukken
In dat zelfde jaar kreeg hij als stadsvroedmeester van de stad Amsterdam de opdracht het onderwijs in de verloskunde te reorganiseren. In 1685 werd Frederik Ruysch benoemd tot hoogleraar botanie: dit keer wel verbonden aan het Athenaeum Illustre. In die hoedanigheid kreeg hij veel te maken met de Hortus Botanicus. Behalve de officiële functie als lijkschouwer van de stad, had hij ook nog een eigen geneeskundige praktijk. Maar veel van zijn tijd ging zitten in het steeds maar uitbreiden van zijn verzameling van anatomische preparaten. Ook hier perfectioneerde hij de techniek van het conserveren. Na 34 jaar was naar zijn eigen mening de preparatiemethode vervolmaakt; en dat terwijl al van het begin af aan zijn verzameling zeer werd bewonderd omdat het tentoongestelde in stopflessen er zo levensecht uit zag.

Entreegeld
Frederik Ruysch vroeg ook entreegeld voor mensen die zijn verzameling wilden zien. Behalve geld leverde dat op dat meer 'gewone' mensen de verzameling konden zien. Collega's van Ruysch met vergelijkbare verzamelingen lieten deze vooral zien aan beroemdheden of aan mensen met aanbevelingsbrieven van hoogleraren of aan vooraanstaande politici uit binnen- en buitenland.
Beroemdheden bezochten de verzameling van Ruysch evengoed. Een van de belangrijkste was tsaar Peter de Grote. Twee keer bezocht de tsaar Ruysch. In 1717 kocht Peter de Grote de hele verzameling, inclusief het geheim van de preparatiemethode. Het bedrag dat er mee gemoeid was, was enorm: 30.000 gulden; het jaarsalaris van een hoogleraar, een functie die goed betaald werd, bedroeg in die tijd aan het Athenaeum Illustre 750 tot 1000 gulden per jaar; als prealector verdiende Ruysch nog eens 350 gulden per jaar.

Een chirurgijn aan het werk;
een baard wordt geschoren
Slangenkuil
Werken in de medische wereld van Amsterdam in de 17e eeuw had veel weg van vertoeven in een slangenkuil. Ruysch werd door het chirurgijngilde als een buitenstaander gezien; doktoren hadden zich niet te bemoeien met het onderricht aan de chirurgijns, was de opvatting. De chirurgijns hadden ook bezwaar tegen de benoeming van Ruysch tot stadsvroedmeester. Die functie werd altijd bekleed door een chirurgijn. Het botste vaak tussen Ruysch en het gilde.
In de geneeskundige hiërarchie stonden de doktoren boven aan. Zij hadden een universitaire opleiding, maar bezaten geen praktische vaardigheden. Deze hadden de chirurgijns nu juist wel. Zij verzorgden wonden, deden aderlatingen en verrichtten operaties. De chirurgijns hadden vaak een winkel waar ze hun praktijk uitoefenden, maar waar je ook je haar kon laten knippen en je baard kon laten scheren. Onder aan de hiërarchie stonden de apothekers die op last van de doktoren medicijnen maakten, die door de chirurgijns werden toegediend.

Corruptie
Chirurgijns hingen aan hun
winkel deze rood - wit
gestreepte koker.
Menig kapper heeft dat nu
nog aan de winkelgevel hangen.
De overlieden (bestuursleden) van het chirurgijngilde hielden zich meer bezig met het verdienen van geld dan het op peil houden van het ambacht. Er was zelfs sprake van regelrechte corruptie, die naar buiten kwam omdat de overlieden openlijk ruzie maakten wie het meeste geld had weten op te strijken. Dat deden ze door veel geld te vragen aan leerlingen die examen moesten doen en geld dat bestemd was voor chirurgijnweduwen zelf te besteden, bijvoorbeeld aan schrans- en zuippartijen. Een deel van de chirurgijns kwam in opstand tegen deze praktijken van de overlieden; en Ruysch stond aan hun kant. Uiteindelijk liet het Amsterdamse stadsbestuur de misstanden onderzoeken. Dat leidde tot een aantal maatregelen. Examengelden werden aan banden gelegd en de weduwen kregen waar ze recht op hadden: een toelage. En Ruysch mocht gaan controleren of de examens streng en rechtvaardig, dus zonder steekpenningen, werden afgenomen.

Alle ontleed- genees- en heelkundige
 werken van Frederik Ruysch;
deze uitgave is van 1744.
Baanbrekend
Hoewel Ruysch in zijn tijd tegen de heersende opvattingen over de anatomie inging, hield hij zijn hele leven vast aan zijn eigen waarheid. Hij was er van overtuigd dat met zijn nieuwe techniek het ontleden van het lichaam optimaal kon gebeuren. Hij vond zijn techniek ook beter dan anderen, zoals het gebruiken van een microscoop zoals Anthoni van Leeuwenhoek deed.

Baanbrekend was het werk van Ruysch zeker. De wereldvermaarde Leidse wetenschapper Herman Boerhaave ontwikkelde een nieuw fysiologisch model voor zijn lessen aan de universiteit en maakte daarbij dankbaar gebruik van de anatomische ontdekkingen van Ruysch. Niettemin had Boerhaave ook kritiek op de methode van zijn vriend Ruysch. Boerhaave was van mening dat door de preparatietechniek ook beschadigingen aan het vatenstelsel ontstonden. Daardoor was er geen correct beeld hoe het er in het lichaam in werkelijkheid uitzag; iets dat decennia later, met weer nieuw ontwikkelde technieken, ook het geval bleek te zijn.




Roman over Frederik Ruysch
Het leven van Frederik Ruysch was de inspiratiebron voor de roman Vingers van marsepein van Rascha Peper. De roman wordt vanuit het perspectief van een nichtje van Ruysch beschreven; een nichtje dat overigens nooit in werkelijkheid heeft bestaan. Veel aspecten uit het leven van Ruysch passeren de revue: de geheime preparatiemethode, de grote aanloop om de anatomische preparaten te bekijken en het verdwijnen van de geprepareerde penis uit de collectie van Ruysch. De roman speelt zich vooral af in het huis van Ruysch aan de Bloemgracht.



Frederik Ruysch en de vroedvrouwen
Ruysch, belast met de reorganisatie van het onderwijs aan vroedvrouwen, had duidelijke opvattingen over de kunde van de vroedvrouwen. Zijn gesprekken met de vroedvrouwen gaven hem inzicht in de vele vooroordelen die er bij hen heersten. Maar Ruysch had ook oog voor de grote druk waaronder de vroedvrouwen stonden van al diegenen die bij een bevalling aanwezig waren. Alles over Ruysch en vroedvrouwen in Onwetenheijdt-beuzelingen-en-dwalingen





Preparaten Ruysch nog steeds te zien
In Sint Petersburgse Kunstkamera zijn de preparaten van Ruysch nog steeds te bewonderen, al zijn niet alle preparaten bewaard gebleven. Alleen wat in vocht was bewaard kon – na de val van de muur – gerestaureerd worden.



Bronnen
Luuc Kooijmans, De doodskunstenaar. De anatomische lessen van Frederik Ruysch. Bert Bakker Amsterdam 2004.
G.A. Lindeboom, Geschiedenis van de medische wetenschap in Nederland. Fibula-Van Dishoeck, Haarlem 1981
R.B.M. Rigter, De nalatenschap van Fredrik Ruysch (1638-1731). Nederlands Tijdschrift voor de Geneeskunde. 1995;139:1989-95
Luuc Kooijmans, De versierde anatomie. In: Laurens de Rooy, Verzamelaars van vorm. Vossiuspers UvA, 2009.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten